MARIO REGONI STERN (Arbeiderspers)
Ik had net Curzio Malapartes “De Wolga ontspringt in Europa” uitgelezen toen ik bij een boekenuitverkoop in mijn woonplaats dit boek van van Mario Rigoni ‘Stern’ tegenkwam. Net als Malaparte was Rigoni een Alpenjager en verhaalt hij over de strijd tegen de Russen (Oostfront). En ook dit boek is in twee delen verdeeld: “Het steunpunt” en “In de tang”. Het boek van Mario Rigoni heeft een andere stijl, is veel directer en lijkt meer op “De vergeten soldaat” van Guy Sajer. Net als het boek van Sajer las ik dit vrijwel in één ruk uit. Dat komt omdat het zo spannend is. Ik geloof niet dat dit een denderende recensie gaat worden (wat betreft mijn eigen schrijfstijl). Goed, ik kwam dus uit dat schitterende boek van Malaparte, met dat soms bijna poëtische feeërieke taalgebruik, en moest aanvankelijk nogal wennen aan het ‘platte’ en ‘eenvoudige’ taalgebruik van Rigoni. Ongeschreven regels als ‘niet zeggen wat je ziet/voelt’ (het befaamde show don’t tell) worden hier aan de lopende band aan de laars gelapt. ‘Ik voelde me alleen’, ‘Opeens voelde ik me verdrietig’ – het staat er gewoon echt op bladzijde 69. Soms waagt de auteur zich aan een metafoor: ‘Donker als een stormnacht boven een oceaan van pek’ (blz. 46) en schud ik mijn hoofd. Niet dat ik het beter kan, maar toch. Wat mij ook opviel is de manier van vertellen. Net als Sajer die iets deed met de tijd (midden in een scene schrijven dat die en die later zal omkomen in een gevecht en dan weer het verhaal van de scene hervatten) doet Rigoni dat ook: ik lees over een zekere Antonelli (‘hij is echt een goeie vent’) en een luitenant die Antonelli vanwege diens gevloek vermaant. ‘Daarop vloekt Antonelli nog harder en wenst hem naar de duivel. Dat herinner ik mij nog levendig!’ (blz. 88). Door die laatste zin raak ik in één klap uit het verhaal, uit het ‘nu’ van de scene en de actie. Zo zijn er wel meer dingen die me opvielen. ‘Tegelijkertijd maakt zich van ons allemaal een gevoel van opluchting en een grote vrolijkheid meester’ (blz. 90), ‘We voelen ons prettig, zijn tevreden en denken aan niets’ (blz. 101) – je vraagt je af hoe het kan dat de schrijver weet wat de anderen voelen en denken. Maar dat zal wel flauw zijn van mij. Ik geloof dat ik nu hoognodig wat positiefs moet gaan zeggen. Zoals ik al zei, las ik het vrijwel in één keer uit. Dat doe je niet met een boek dat je niet boeit. Ik miste het taal aspect, denk ik; het spel met de taal. Rigoni doet het wel, bijvoorbeeld door steeds terug te komen op het verlangen naar huis, de bergweiden, door al snel een zin als ‘We komen toch wel weer thuis?’ te gebruiken en deze zin vaker te laten terugkomen in het verhaal. Wat ook goed werkt is dat er geen onderbrekingen zijn in de tekst, geen wit, geen hoofdstukken binnen de twee delen en ook nauwelijks een aanduiding wat betreft tijd en plaats (ergens komt wel de plaats Oekraïnse plaats Cherson voorbij…), als in een dichte mist bewegen de eenheden zich voort.